Beeld van de walvisvaart op Spitsbergen (afb. Zuiderzeemuseum)
Beeld van de walvisvaart op Spitsbergen (afb. Zuiderzeemuseum)

Dit artikel is geschreven door
Henk Cornelissen

Texelse bronnen: de walvisvaart

Historie

Niet alleen VOC-schepen vertrokken in de Gouden Eeuw van de Reede van Texel, ook walvis- en robbenvaarders. Van hieruit vertrokken ze naar de noordelijke ijszeeën, eerst naar Spitsbergen en Groenland, later naar Straat Davis bij Canada. Vaak woonden de scheepslieden op Texel, maar waren ze in dienst van overkantse rederijen.

Rond 1700 kwam de walvisvaart vanaf de Waddeneilanden op gang. We kennen vooral de indrukwekkende commandeurshuizen en typische begraafplaatsen op Ameland. Maar ook Terschellingers, Vlielanders, Harlingers en Texelaars gingen op jacht in de wateren rond Groenland en Spitsbergen. De walvisvaarders gingen op jacht naar spek, knoken en baleinen. Belangrijke andere walvisvaartlocaties waren Amsterdam, de Zaanstreek, De Rijp en Harlingen. 

Texelse walvisvaarders

In de achttiende eeuw waren ook Texelse walvisvaarders actief in het Noordpoolgebied. Er vertrokken toen niet minder dan 719 reizen van Texel naar het hoge noorden en er zijn 75 Texelse commandeurs bekend die ter walvisvaart gingen. Bij de eerste reis in 1612 (vermoedelijk vertrokken uit Enkhuizen) was overigens ook al een Texelaar aan boord van een schip. Klaas Jacobsz Daalder (c. 1700-vóór 1754) maakte vanaf 1725 vanuit de Texelse haven twintig van deze reizen; twaalf naar Straat Davis, acht naar Spitsbergen, en verdiende daar goed geld mee. Hij ving gemiddeld drieënhalve walvis per keer, in sommige jaren niets. De Oprechte Haerlemse Courant meldde in 1772 de terugkeer van 41 Hollandsche schepen uit de Straat Davis, met 249,5 walvissen aan boord, die in totaal 10.466 vaten spek opleverden. 

Den Hoorn 

In ’t Walvisvaardershuisje te Den Hoorn woonden lange tijd walvisvaarders. Sinds 1729, toen Klaas Jacobsz Daalder met zijn vrouw Marritje en hun kinderen in dit huisje ging wonen, is er weinig veranderd aan het interieur; het is schitterend bewaard gebleven. Als je door het pandje wandelt zijn drie eeuwen historie bijna letterlijk voelbaar. Zijn broer Dirk werd in 1729 commandeur. Op Texel woonden in 1742 negen commandeurs, zoals blijkt uit een ‘kohier voor de personele quotisatie’ (een soort belasting). De namen van die commandeurs komen we nog altijd op Texel tegen: Smit, Daalder en Kuyper uit Den Hoorn, Dogger uit Oost, Timmer uit Oosterend en Huysman uit Oudeschild. De namen Neeff uit De Koog en Potter uit Oudeschild kennen we niet meer. Na 1742 nam het aantal commandeurs op Texel toe. In 1761 woonden er zelfs al zestien. Dat aantal nam in 1765 toe tot achttien. De reden hiervoor is dat commandeurs van walvisvaarders ten tijde van oorlog niet konden worden opgeroepen. De meeste commandeurs wilden namelijk vanwege hun strenge geloofsopvattingen geen oorlog voeren. Opvallend is dat ook veel bemanningsleden op walvisschepen van de Nederlandse Waddeneilanden kwamen, zoals speksnijders, harpoeniers, stuurmannen en een chirurgijn.

Gestrande walvissen 

Meijndert Cornelisz. Meijnkom (1718 of 1720-1774) uit Den Hoorn was ook commandeur en kon na zijn pensionering, na achttien reizen, in 1763 weer even zijn oude beroep oppakken, toen eind juni een ruim achttien meter lange dode potvis op De Hors aanspoelde. Meijnkom kon het flensen van deze walvis op zich nemen, omdat hij als vermogend man al tien jaar schepen was op het eiland. Uiteindelijk leverde het spek zeven vaten traan op. Even daarvoor, zo rond de jaarwisseling, waren zeven potvissen gestrand op Eierland, bij Vlieland en op de Griend. 

Niet meer lonend

Tegen het einde van de achttiende eeuw was de populatie aan Groenlandse walvissen en noordkapers door de walvisvaarders gedecimeerd. Bovendien zorgden de Engels-Hollandse oorlogen voor economische instabiliteit. Deze twee factoren zorgden ervoor dat de walvisvaart nauwelijks meer loonde. In 1794 vertrok Lourens Boon uit De Waal als laatste Texelse commandeur naar Spitsbergen. Tot 1798 monsterden nog enkele Texelse opvarenden aan bij vooral Huisduiner commandeurs.

Tussen 1661 en 1795 vingen Nederlandse schepen naar schatting 72.000 Groenlandse walvissen. De populatie is vandaag de dag nog niet hersteld. Echter, ook in de negentiende eeuw vertrokken op instigatie van koning Willem I nog enkele boten van Texel naar het noorden. Een van de bekendste vaarders was kapitein Frans Oom die met het schip ‘Groenland’ vanaf 1820 zou gaan varen. De eerste keer ving hij geen walvissen bij Oost-Groenland, het jaar daarop had hij meer succes in Straat Davis: zes walvissen leverden toen 90 vaten spek op. In 1822 ving hij twee walvissen bij Straat Davis, goed voor 110 vaten spek, in 1823 waren het elf walvissen met 207 vaten spek en 100 vaten traan. Nederland hield de walvisvaart voor gezien in 1873. Er waren nauwelijks meer walvissen. Na de Tweede Wereldoorlog deed Nederland nog eenmaal een poging, nu nabij de zuidelijke ijszeeën vanuit Zuid-Afrika. Onbekend is of daar Texelaars aan meededen.

René Zanderink, bioloog-journalist

en organisator van culinaire trips

TIPS

1) Bijzonder is dat ‘t Walvisvaarders Huisje nog steeds bewoond wordt, door een familie die het als weekend- en vakantiehuisje gebruikt. De huidige bewoners slapen ook in de bedsteden, net als het gezin van Klaas Jacobsz Daalder bijna 300 jaar geleden. Herenstraat 49, Den Hoorn. Geopend Vanaf eind april t/m oktober.

2) Bezoek ook de bottenschuur ‘Groenland’ van Adrie en Ineke Vonk aan de Maaikeduinweg, 1796 MN De Koog.

Aan de muur van het Walvisvaardershuisje