Elisabeth,

Liedje in je hoofd? Dat ken ik. When I’m sixty-four van The Beatles! Paul McCartney schreef het toen hij in de twintig was. Hij vraagt in het nummer aan zijn liefje of ze nog van hem zal houden als hij 64 is. Hij stelt zich een zomer met de kleinkinderen voor, aan een kabbelend zeetje op Wight, het Texel van Engeland. De leeftijd waarop de ik-figuur zinspeelt, zal ik weldra bereiken, als de Texelstroom niet zinkt. En aan een man in deze fase des levens is het wat veel gevraagd, zich te verdiepen in een spel van monsterlijke wezens, te spelen met volslagen vreemden, die zich ver van Wieringen over hetzelfde zitten op te winden.

Denk niet dat er nooit agressie in mij is gevaren. Ooit voerde ik elke zondag een verbeten strijd om een leren bal, die allerlei richtingen uit werd getrapt door twee stammen van elf spelers. En die bal moest ik hebben als hij in mijn buurt kwam, goedschiks of kwaadschiks. In het professionele voetbal word je dan ‘een winnaar’ genoemd, wat feitelijk betekent dat je heel slecht tegen je verlies kunt. Als midden-dertiger ben ik ermee gekapt. Ik verloor te veel duels, wat mij steeds meer begon te ergeren, kreeg pijntjes en ik vond veteranenvoetbal altijd verschrikkelijk om naar te kijken, dus daaraan wilde ik zeker niet medeplichtig zijn.

In mijn werk voor de Wieringer Courant had ik ook zo’n houding. Met minder middelen dan de concurrentie maakte ik verbeten jacht op nieuwtjes en kon ik vreselijk de ziekte in hebben, als de grote gildebroeders en -zusters mij voor waren. Des te groter was het genoegen, als je hun met jouw schamele gereedschap de pas had afgesneden. In de muziek werkte het anders - daar ben je niet met een wedstrijd bezig - maar daar zat mijn hang naar perfectie me soms ook in de weg.

Nu vind ik het allemaal aanstellerij, maar dat zal komen doordat in mijn lichaam wat minder testosteron in de rondte giert dan voorheen. Hooguit baal ik er bij vlagen van dat niet alles mij nog zo gemakkelijk afgaat. Maar vraag me niet hoe een spel als Overcooked op mij zal uitwerken. Als kind heb ik eens bijna een keuken in de fik gestoken, door iets te frivool met waxinelichtjes en houtjes te gaan spelen, en was mijn optreden niet bepaald koelbloedig te noemen. Maar die situatie was echt; niet virtueel. Dat woord kenden wij nog niet.

"Will you still need me, will you still feed me, when I'm 64?” Bij mij thuis wordt het antwoord op die vraag over enkele maanden gegeven. De voortekenen zijn redelijk gunstig, tenzij ik onderweg een signaal heb gemist.

Groeten, Henk