Amerikaanse boormossel
Amerikaanse boormossel Foto:

Op het strand

In de winter is het altijd fijn om aan het strand te zijn. Wind door je haren is wind door je hoofd. Hoewel het de afgelopen week wel erg veel wind was! Maar je komt allerlei schelpen, wieren en andere aanspoelsels tegen, die je kunt determineren of gewoon bewonderen. 

Neem nou het Japans Bessenwier, een olijfgroen wier met groengelige besjes, maar met wat zeeschuim krijgt het opeens alle kleuren van de regenboog! Het is in de jaren ’70 ‘per ongeluk’ ingevoerd samen met oesters vanuit Japan. Hoewel ik geen fan ben van dit soort flora-vervalsing, is het een mooi wier, mooier dan de meeste van onze wieren. Knotswier is nog wel aardig, vanwege de afwisseling in structuur. En hier en daar ligt een eipakket van een Wulk, een diepzeeslak. Maak je geen zorgen, de eieren zijn meestal al uitgekomen. Gelukkig maar, want het gaat door menselijk toedoen erg slecht met de Wulk. Door een gevaarlijke, giftige stof die in de anti-aangroeiverf op de onderkant van schepen wordt gebruikt, tributyltinhydride (TBT, sinds 2008 verboden), ondergaan vrouwelijke Wulken een geslachtsverandering. Hierdoor komt de voortplanting in gevaar.

Een andere opvallende schelp die je met enig zoeken wel kunt vinden, zeker als het gestormd heeft, is de Ruwe Boormossel. Van deze schelp vind je nooit een doublet, tenzij hij vers dood is en er nog vlees in zit, want de schelphelften zitten niet aan elkaar vast. Een boormossel gebruikt zijn twee zeer ruwe schelphelften om in zand of soms in stukken veen of klei te boren en zich zo vast te zetten, terwijl hij zijn sifon (de in- en uitstroombuis waarmee hij plankton verzamelt) door open water kan hengelen. Doordat hij de schelphelften onafhankelijk van elkaar kan bewegen, kan hij echt een beetje graven. Je kunt overigens wel aan de schelpvorm zien dat de twee helften nooit op elkaar gaan passen. Dat heet ‘gapen’ en is ook te zien aan de schelpen van bijvoorbeeld de Strandgaper, maar ook de Otterschelp. Die hebben zulke grote sifons dat er altijd een gedeelte uit de schelp steekt. Om te voorkomen dat ze worden opgegeten, zitten deze schelpen heel diep in de bodem en spoelen ze alleen aan na een storm.

Een bijzondere schelp die je op Texel redelijk gemakkelijk kunt vinden is de Grijze Tapijtschelp. Deze soort is feitelijk al heel lang uitgestorven, maar in de periode voorafgaand aan de laatste ijstijd (zo'n 100.000 jaar geleden) leefde hij algemeen in de Noordzee. Er zijn toen heel veel schelpen in de zeebodem beland, die er nu langzaam weer uitspoelen, vooral dus bij storm. Het lijkt misschien bijzonder om zo'n fossiele schelp te vinden, maar er liggen heel veel fossiele schelpen op het strand, alleen hebben de meeste toebehoord aan soorten die nog steeds bestaan.

Japans bessenwier
Grijze tapijtschelp
Otterschelp
Knotswier